‘De Duitsers hebben hier nooit geprobeerd mentaal zieken te vermoorden’, aldus ontkracht NIOD eerdere aantijgingen

Het waren harde woorden die Gerdi Verbeet, voorzitter van het Nationaal Comité 4 en 5 mei, in 2016 uitsprak bij een bijeenkomst over de ‘Vergeten slachtoffers tijdens Tweede Wereldoorlog in de GGZ’. Deze psychiatrische patiënten zouden „hoogstwaarschijnlijk slachtoffer zijn geworden van actieve verwaarlozing”, zei Verbeet. Een jaar later kwam het comité met cijfers: het aantal gestorven patiënten was tijdens de oorlog verdubbeld ten opzichte van de jaren ervoor: tot 8.737. Onder hen waren volgens het comité dus ongelukkigen die bijvoorbeeld bewust te weinig te eten hadden gekregen.

Dat was een stevige beschuldiging. Het personeel dat tijdens de bezetting voor ‘krankzinnigen’ zorgde, zou er willens en wetens aan hebben bijgedragen dat hun patiënten de oorlog niet overleefden. Er werd een wetenschappelijk onderzoek besteld om dit idee, dat ook breed leeft bij nabestaanden, van feitelijke onderbouwing te voorzien.

Deze dinsdag presenteren NIOD-medewerkers Eveline Buchheim en Ralf Futselaar de resultaten van dit onderzoek met het boek Uit zorg verdreven. Het Nederlandse krankzinnigenwezen tijdens de Tweede Wereldoorlog, en wat blijkt? Van verwaarlozing van psychiatrische patiënten is géén sprake geweest – van bewuste verwaarlozing dus al helemaal niet.

Met welk idee begon u aan dit project?

Futselaar: „We vonden die sterftecijfers schokkend hoog. En je ziet in de archieven al snel dat de sterfte in de krankzinnigenzorg – we gebruiken bewust de term uit die tijd, omdat het ahistorisch is om over de ggz te spreken – inderdaad verdubbelde tijdens de oorlog.

„Het was niet zo gek dat we daarom aanvankelijk dachten dat het beeld klopte dat bij het Comité 4 en 5 mei leefde, en dat ook uit andere publicaties naar voren kwam. Zeker als je deze cijfers combineert met de wetenschap dat in Duitsland mensen met een geestelijke beperking op grote schaal zijn vermoord omdat de nazi’s hen minderwaardig vonden.”

Buchheim: „We dachten dat ons onderzoek een heftige uitkomst zou hebben.”

F: „Het is ook heftig geworden, maar op een andere manier dan verwacht.”

Hoe bent u te werk gegaan?

B: „In Nederland waren er tijdens de bezetting meer dan dertig instellingen die zich bezighielden met de zorg voor krankzinnigen. Bij vier daarvan hebben we alle inschrijvingsregisters ingevoerd in een database en een groot aantal patiëntendossiers ingezien. Het ging om de gereformeerde instelling Dennenoord in Zuidlaren, de katholieke instellingen Sint Anna en Sint Servatius in Venray, de openbare instellingen Rhijngeest, Voorgeest en Endegeest in Oegstgeest en de Dr. Mr. Willem van den Bergh Stichting voor de opvoeding van ‘idiote en achterlijke kinderen’ in Noordwijk. Zo hadden we een goede geografische spreiding en waren alle zuilen vertegenwoordigd.”

F: „We bekeken ook wat er in andere bronnen te vinden was over dit onderwerp. Ons vermoeden was dat alles een beetje onder de pet was gehouden – vanwege die mogelijke verwaarlozing – maar dat bleek niet het geval. Meteen na de oorlog werd er al gesproken over die hoge sterfte en de mogelijke verklaringen daarvoor.”

Heeft u aanwijzingen gevonden dat iemand bewust heeft getracht patiënten te doden?

F: „De Duitsers hebben nooit in bezet gebied geprobeerd mentaal zieke mensen te vermoorden zoals ze dat in Duitsland hebben gedaan – niet in Nederland en ook niet elders in bezet Europa. Ze hadden andere prioriteiten: het jagen op Joden en het bestrijden van het verzet.”

B: „Incidenteel maakten Duitse soldaten hier wel opmerkingen over nutteloze monden die bij hen allang waren doodgemaakt, maar daar bleef het bij.”

F: „Er waren medewerkers in de krankzinnigenzorg die lid waren van de NSB, maar ook zij hebben geen suggesties gedaan om mensen minder eten te geven, of om ze te steriliseren. Voor de rest van de artsen, verpleegsters en verplegers gold hetzelfde. Uit de stukken blijkt dat het personeel er juist alles aan heeft gedaan om zo goed mogelijk voor hun patiënten te zorgen.”

NIOD-onderzoekerRalf Futselaar Het personeel deed er juist alles aan om zo goed mogelijk voor hun patiënten te zorgen

Kwaadwillende mensen zouden die boekhouding toch kunnen vervalsen, om zo hun handelen te verdoezelen?

B: „Het viel ons op hoe enorm uitgebreid er van alles verslag is gedaan – er waren dag-, week-, maand- en jaarrapporten. Als je die allemaal wilt vervalsen, moet je daar een enorm uitgekiend systeem voor opzetten waaraan heel veel mensen meewerken.”

F: „We hebben geen enkele aanwijzing dat dit is gebeurd. Sterker nog: in veel correspondentie staat zorg en barmhartigheid centraal. Het idee was – en dat zie je nog steeds in ggz-instellingen: wij zorgen voor de mensen die helemaal nergens meer terecht kunnen.”

Welk beeld kreeg u van de omstandigheden in de krankzinnigenzorg?

F: „Vanaf dag één van de bezetting kreeg men te maken met schaarste. Het eten ging op de bon, er was een tekort aan textiel, aan brandstof. Als je te maken hebt met zieke mensen, is dat natuurlijk een groot probleem. In de loop van de oorlog werd dat steeds erger, met als dieptepunt de Hongerwinter.”

B: „Verder was er constant een gevoel van dreiging. Wij weten nu dat de Duitsers niet van plan waren de patiënten iets aan te doen, maar er drongen indertijd genoeg geruchten door uit Duitsland om voor onrust te zorgen.”

De evacuatie van patiënten uit een van de psychiatrische instellingen, waarbij het Rode Kruis het ziekentransport verzorgde.
Foto Beeldbank WO2 – Oorlogsmuseum Overloon

U schrijft dat er regelmatig evacuaties van patiënten plaatsvonden, gedwongen door de oorlogsomstandigheden. Wat waren daar de gevolgen van?

F: „Toen de Willem van der Berg Stichting in Noordwijk moest evacueren, gingen honderden kinderen terug naar hun ouders. Dat was niet omdat ze niet meer in een inrichting zouden moeten wonen, maar omdat de ontvangende instelling niet iedereen kwijt kon.

„Door de concentratie in deze ontvangende instellingen, ging het niveau van de zorg achteruit. De familie van patiënten die wat jonger waren, of minder klachten hadden, namen daarom toch liever iemand weer in huis. Als gevolg hiervan bleven de inrichtingen achter met een relatief oude en ongezonde populatie.”

B: „Verder zagen we dat de mensen die gedurende de oorlog voor het eerst in een inrichting werden opgenomen, vaak bejaarden waren. Zij hadden last van dementie, gecombineerd met andere aandoeningen. We zagen dat patiënten soms overleden binnen 24 uur nadat ze waren opgenomen. Dan stierf je dus wel in een inrichting, maar niet door de inrichting.”

Betekenen uw bevindingen een rehabilitatie van het personeel dat tijdens de Tweede Wereldoorlog in de krankzinnigenzorg werkte?

B: „Absoluut. Ja, het klopt dat de sterftecijfers hoog waren. Dat kwam doordat de populatie van de instellingen ouder en zieker werd en door de oorlog zelf, die ervoor zorgde dat overvolle inrichtingen het met steeds minder middelen moesten doen. Het personeel heeft er alles aan gedaan om hun patiënten onder deze omstandigheden zo goed mogelijk te verzorgen.”

F: „We zijn benieuwd hoe ons onderzoek ontvangen wordt, want het plan bestaat om deze overleden patiënten op 4 mei tijdens de Dodenherdenking als een aparte groep slachtoffers te benoemen. Onze conclusies werpen op dat voornemen toch echt een nieuw licht.”


Lees ook
Nederlandse ambtenaren werkten hecht samen met de Duitse bezetter: ‘Het beste wat in het kwaad zat, is eruit gehaald’

Inspectie van het eerste Nationaal Socialistische Bataljon, op het Binnenhof in 1941. Eerste rij, tweede van rechts (met opgeheven arm) is Rijkscommissaris <strong>Arthur Seyss-Inquart</strong>.” class=”dmt-article-suggestion__image” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2023/11/ac280c298de-duitsers-hebben-hier-nooit-geprobeerd-mentaal-zieken-te-vermoordenac280c299-aldus-ontkracht-niod-eerdere-aantijgingen.jpg”><br />
</a> </p>
<aside class=